Algemene regels voor het gebruik van lidwoorden
Wanneer gebruik je de en wanneer het?
De Nederlandse taal kent twee bepaalde lidwoorden: ‘de’ voor mannelijke en vrouwelijk woorden en ‘het’ voor onzijdige woorden. Is Nederlands je moedertaal, dan sta je er vaak niet eens bij stil wanneer je welk lidwoord moet gebruiken. Toch zijn er een hoop richtlijnen die het juiste gebruik bepalen. Het zou de Nederlandse taal niet zijn als dit niet zo was. Wanneer gebruik je welk lidwoord en – deze is misschien nog wel interessanter – wanneer zijn er meer dan één juist?
De-woorden
- Zelfstandige naamwoorden die in het meervoud staan:
De boeken, de lampen
- Woorden voor personen, bergen en rivieren:
De buurman, de Maas
- Woorden voor vruchten, planten en bomen:
De peer, de berk
- Letters en cijfers:
De acht, de m
Het-woorden
- Alle verkleinwoorden:
Het meisje, het autootje
- Namen van talen, landen, plaatsen, metalen en windrichtingen:
Het zuiden, het bruisende Amsterdam
- Woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um:
Het kampement, het minimum
- Woorden die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-:
Het verstand, het bereik
Woorden waarbij beide lidwoorden juist zijn
Om het weer wat lastiger te maken, zijn er ook woorden waarbij beide lidwoorden juist zijn. In sommige gevallen kan het lidwoord de betekenis veranderen. Denk bijvoorbeeld aan het bos (een verzameling bomen) en de bos (een verzameling bloemen). Vaak zijn de verschillen in gebruik niet toe te wijzen aan de betekenis, maar aan regionale invloeden en Engelse woorden. Zowel de blog als het blog is bijvoorbeeld juist.
Samengestelde woorden
Het woord dat ná het lidwoord komt, bepaalt welk lidwoord je moet gebruiken. Behalve bij samengestelde woorden. Bestaat een woord uit meerdere delen, dan wordt het lidwoord bepaald door het achterste deel van het samengestelde woord. Bijvoorbeeld:
Losse woorden
De krant, het artikel
Het hoofd, de pijn
De tv, het programma
→
→
→
Samengesteld woord
Het krantenartikel
De hoofdpijn
Het tv-programma